In 1897 verloor de chemische wetenschap verscheidene van hare ijverigste beoefenaars. Van sommigen wel is waar mocht men aannemen dat zij, reeds oud van dagen, hun taak nagenoeg hadden afgewerkt. Zoo P. SCHÜTZENBERGER (geb. 1829), bekend door zijn onderzoekingen over kleurstoffen, gisting en eiwitlichamen; c. R. FRESENIUS (geb. 1818), schrijver van wereldvermaarde handboeken over analyse; F. STOHMANN (geb. 1832), die vooral de thermo-chemie beoefende, en de Zweedsche hoogleeraar C. W. BLOMSTRAND (geb. 1826), schrijver van Die Chemie der Jetztzeit. Doch anderen werden in de kracht van hun leven weggerukt, te midden van hun volle werkzaamheid. Zoo de Groninger hoogleeraar P. C. PLUGGE (geb. 1847), die te Buitenzorg overleed, waar hij nieuw materiaal verzamelde voor zijn phytochemische en toxicologische onderzoekingen; en zijn Berner ambtgenoot E. DRECHSEL, (geb. 1843), wien een beroerte trof in het proefstation te Napels, waar hij zeedieren onderzocht op een door hem ontdekte jodiumhoudende eiwitstof.¹ Treffend ook was het tragische uiteinde van den Heidelberger hoogleeraar VICTOR MEYER, wiens groote wetenschappelijke verdiensten voor de chemie in dit Album niet onbesproken mogen blijven.