Onlangs (bladz. 60 van den vorigen jaargang) heb ik de aandacht gevestigd op een voordracht van prof. BAKHUIS ROOZEBOOM, in Sept. 1900 op het duitsch natuur- en geneeskundig congres te Aken gehouden en uitgegeven onder den titel »die Bedeutung der Phasenlehre.” Het doel van voordracht en uitgave was om in ruimen kring propaganda te maken voor de nieuwe leer, die, niet het minst door toedoen van den voordrager en schrijver, in korten tijd zich tot een gewichtige afdeeling der physische chemie ontwikkeld heeft. In die aankondiging heb ik getracht aan de hand van den schrijver, den lezer althans eenige voorstelling te geven van de phasenleer en het licht, dat deze werpt op de verschijnselen van het chemisch evenwicht. M. a. w. op die belangrijke processen — vroeger beschouwd als uitzondering, thans veeleer als regel — waarin de reageerende stoffen zich niet volledig omzetten, maar slechts tot zekere grens, ook bereikbaar op omgekeerden weg, d. i. door van de in het eerste geval nieuw gevormde produkten uit te gaan.