Naar bekend is, verstaat men onder Arabische gom het ingedroogde sap, dat uit de stammen van verschillende soorten van de geslachten Acacia en Mimosa gevloeid is. Men vindt die boomen, volgens het tijdschrift Gaea (1901, 8tes Heft), waaraan ’t volgende ontleend is, in Oost-Afrika, van Nubië tot in Abessinië en langs den boven-Nijl, doch niet in Arabië. De benaming »Arabische gom” zou ontstaan zijn, doordien de verscheping naar Egypte meestal in Arabische havensteden plaats heeft. Wat nu het uitvloeien van het sap uit de boomen betreft, dit geschiedt niet, zooals gewoonlijk verondersteld wordt, vanzelf, maar alleen tengevolge van uitwendige invloeden. Dr. WALTER BUSSE, die onlangs deelnam aan een onderzoekingstocht door de steppen van Duitsch-Oost-Afrika, bevond dat het uitvloeien, afgezien van toevallige verwondingen, altijd het gevolg is van de werkzaamheid van mieren. Deze dringen door de schors tot in het hout, waarin zij holten maken om er hun eieren in te leggen. Naar ’t schijnt zoeken de mieren bij voorkeur de acacia-boomen van hard hout uit, althans men vindt de gom ia de grootste klompen aan dezen. In Ukami vond BUSSE boomen, waarvan ’t uitgevloeide sap opgedroogd was in de gedaante van horizontale takken of groote gele of bruine proppen. De gomafscheiding schijnt voor de mieren van geen nut te wezen; integendeel is die lastig voor hen, omdat zij daardoor ingesloten worden en van binnen naar buiten nieuwe gangen moeten aanleggen om weer uit den boom te komen, ’t Voorkomen van mieren is dus voor ’t ontstaan van de gom van groot gewicht: zonder hun medewerking zou de opbrengst luttel zijn. Deze hangt overigens, naar men begrijpt, af van den ouderdom der boomen, hun groeiplaats en het jaargetijde. De kleur van de gom houdt geen verband met den ouderdom daarvan: BUSSE vond aan dezelfde boomen proppen, die nog week en dus nog versch waren en tevens op sommige plaatsen roodbruin, op andere lichtgeel of kleurloos en weer andere in dezelfde tinten, maar zoo hard als glas. BUSSE meent de kleuring te moeten toeschrijven aan looistoffen, die zich onder het sap mengen.