Hoewel het eene onbetwistbare waarheid is, dat de beschaafde mensch in de eerste plaats eene voldoende kennis moet hebben van die voorwerpen der natuurlijke historie, welke zich in zijne nabijheid bevinden en die hem als ’t ware dagelijks voor oogen komen; hoewel liet ongerijmd genoemd mag worden Nederlanders met kennis van zaken te hooren spreken over paradijsvogels en colibrietjes, terwijl zij geene de minste kennis hebben van musschen en spreeuwen; zoo belet dit toch niet, dat wij niet met begeerigheid eens zouden willen rondzien in het wijde veld der schepping dat buiten onzen gezigtskring gelegen is; dat wij niet gaarne onze centoouige vlakke weiden in onze verbeelding verlaten voor de eerlijke bergen en dalen, van Zwitserland en Italië b. v.; dat wij met onze mistige lucht in den geest zouden willen doordringen °m op hooger gelegene aardgedeelten te zwelgen in den blaauwen, in den opwekkenden aether der bergtoppen. Ja gewis, het is een onbeschrijfelijk genot voor hem, die door maatschappelijke banden aan ons vochtig, kleurloos, eentoonig Nederland geboeid is, dat hij verbeeldingskracht genoeg heeft om zich in zijne gedachten te kunnen verplaatsen naar oorden waar alles schittert en bloeit; waar de lucht die men inademt warm, droog en zuiver is; waar een eeuwige zomer heerscht en sneeuw en hagel onbekend zijn. Heerlijke landen, bevoorregt in menig opzigt, versierd met Flora’s schoonste dochteren en met Pomona’s edelste gaven, gij eilanden van den Indischen Archipel, gij Mexico en Peru, waar natuurwonderen op natuurwonderen gestapeld zijn. Wat moet hij niet gevoeld hebben, de groote von humboldt, toen hij, in het volle bezit zijner edele en groote hoedanigheden van geest en ligchaam, begaafd met een helder oog en eene ziel vatbaar om getroffen te worden door de wonderen die hij aanschouwde, de Andes doorkruiste en met zijnen vriend bonpland waarnemingen en ontdekkingen stapelde op den schat van geleerdheid, dien hij reeds bezat, voor hij met eigen oogen zien mogt in de geheimen der natuur. Wij zien hem daar in opgetogenheid stilstaan bij eene prachtvolle Orchidee, ginds zien wij hem zitten onder het reusachtige koepeldak gevormd door een Tamarindus, waarnemingen makende over de lichtende deelen van eenen Elater. Daar wordt zijn voet gewond door de stekels der Cacteën en Aroïdeën, maar hij vergeet de pijn door het zien van eene Agaricus aan den wortel van reusachtige boomvaren. Maar voort spoedt hij zich uit die nooit door een mcnschenvoet betredene wouden, en de zon der schaduwlooze savannen verschroeit zijnen schedel, terwijl eene kudde buffels met donderende hoefslagen vlugt en in de verte eenige lama’s grazen in de reusachtige Gramineën. Zijnen dorst lescht hij in wateren bedekt met Nymphaeae en bies- en rietsoorten te veel om te noemen. Ginds echter ligt het doel van zijnen togt; daar verheffen de Cordilleras hare toppen en baden hare kruinen in de blaauwe doorschijnende lucht. Hooger en hooger klimt hij en ziet den plantengroei afnemen, maar een nieuw genot is voor hem weggclegd in den aanblik dier klipgevaarten, welker stoute vormen en onafzienbare kloven hem doen duizelen als hij het waagt naar beneden te zien; hij hoort de echo’s der rotsen elkander antwoorden tot verbazing van zijne ziel, hij ziet luchtverhevelingen en hemellichten schitteren in de stille nachten, en, als de dag aaubreekt, zweeft de Condor onmeetbaar hoog boven hem in den optrekkenden nevel. Zie hem daar staan aan den rand van eenen krater, peinzende over de ontzaggelijke natuurkrachten die zulke massa’s lava konden opheffen; een zwarte rook krult hoog boven zijn hoold; ammoniadampen beletten hem te ademen en kokend water spoelt den puimsteen naar beneden over een bed van klei met zwavelzuur doortrokken. Daar, op 2000 mijlen boven het vlak der stille Zuidzee, telt hij meer dan vijftig kraters van de Cordilleras, hij ziet de toppen van den Guatimala zoutzure ammonia, die van Popaijan en die van de hooge bergvlakte van Pasto zuiver zwavelzuur, anderen slechts kokend water, die daar ginds lava, eene andere klei en water uitwerpen, waardoor tien mijlen ver m het rond de dorre granietlaag vruchtbaar gemaakt wordt voor pijnboomen, dwergeiken en rhododendrous. Maar hoort, een geluid als van den donder rijst op uit de ingewanden van den berg; onder zijne voeten is een matelooze holte, gewelfd als een onafzienbare dom, en in die duistere holte vallen rotsblokken omver en rollen om naar nog lagere gewelven, om neder te plassen in onderaardsche meeren, of misschien om te versmelten in het eeuwige vuur, dat in de ingewanden der aarde brandt, van vóór den tijd dat menschen en dieren, ja lang voor dat varen en mossen op hare buitenste laag bestonden. Daar in die vuurzee smelten metalen als was en rotsgevaarten worden opgelost als 'gom. Daar borrelt en kookt zwavel, en watermassaas verstuiven tot damp. Giftige gassen ontwikkelen zich en de stoom spant zijne reuzenkrachten in, koperhoudende ertsblokken opligtende als vederen. De geheele berg dreunt en beelt, en opent zich hier op nieuw, terwijl ginds kloven verdwijnen en afgronden gevuld worden, of de wanden elkander naderen, zoodat men zelfs geene aaneenvoeging ziet. Ontzetting treft het gemoed van den stoutmoedigen sterveling, en diepe eerbied voor den Formeerder der dingen, voor Hem, in wiens hand die aardgewrochten zijn als zandkorrels op den oever der zee, vervult zijne ziel. Doch op dien storm volgt rust, en bedaardheid keert terug in de natuur die hem omringt en in zijn binnenste. Hij durft zijne blikken rondom zich slaan, en zie, voor zijn opmerkzaam oog vertoont zich een nieuw wonder: ginds is eene nieuwe opening in den bergwand ontstaan, die water en slijk uitwerpt; hij ziet toe en ontdekt leven in die zwarte, borrelende en schuimende massa, leven uit de verblijven des doods, leven en bewerktuiging uit de vormplaatsen der onbewerktuigde natuur. Wat wonder dat hij die levende schepselen in de hand neemt; dat hij ze onderzoekt en beschrijft en eenen naarn geeft, krachtens zijn voorregt, als afstammeling van adam, die allen dieren namen gaf. Laat ons hooren wat hij er van zegt, en met den grooten man ons verbazen over de wonderen der schepping. Deze denkbeelden vormden zich in onzen geest, toen ons eene verhandeling van von humboi.dt in handen kwam: Wij meenden den lezers van dit Album geen’ ondienst te doen met eenige bijzonderheden uit die verhandeling onder hunne aandacht te brengen, als behandelende eene zeer merkwaardige vischsoort, en wel den Pimelodes cyclopum.