Er is een tijd geweest waarin Nederland niet bestond. Lang, zeer lang had de aarde al bestaan, langen tijd reeds bestond het grootste gedeelte van Europa. Oud mochten reeds heeten de primaire gesteenten van Zweden, Noorwegen, Schotland en andere lauden. Lang bestonden reeds de secundaire vormingen van Rusland, Duitschland, Frankrijk. Ja, oud waren reeds de tertiaire gesteenten, die groote oppervlakten besloegen van Frankrijk, België en Engeland. Grootendeels had Europa reeds de gedaante verkregen, die dit werelddeel thans nog vertoont, maar nog steeds was er zee, waar nu ons land ligt. Zóó was het in het laatst van het tertiaire tijdperk der aardgeschiedenis. Nu echter gebeurde er een groote verandering in de natuur: de temperatuur der lucht, die in het tertiaire tijdperk zeer gematigd, ja zelfs warm was geweest, zoo dat de kaneelboom tierde in Zwitserland, en de wijnstok zelfs in Groenland vruchten droog, — de temperatuur der lucht, het klimaat, werd nu zeer koud. Sneeuw en ijs speelden nu een hoofdrol in de natuur; het bergijs breidde zich ontzaglijk uit; het bedekte nu bergen en vlakten die vroeger ver onder de sneeuwlijn lagen. Die tijd, het begin van het diluvium, wordt door de geologen de ijstijd of de ijsperiode geheeten. Eerst in dezen tijd ontstonden de eerste gesteenten die, alleen met uitzondering der krijtbeddingen in zuidelijk Limburg, welke reeds vroeger aanwezig waren, ons land zouden vormen. Laat ons zien waardoor en hoe de grond ontstaan is, waarop wij nu leven. Het tertiaire tijdperk was afgeloopen; de gesteenten, waaraan men den naam van tertiaire vormingen geeft, waren ontstaan. De planten die in dat tijdperk hadden geleefd, lagen in de gedaante van bruinkool in de aardkorst, of waren, als versteeningen, verscholen in de gesteenten, die de oppervlakte van den bodem hadden gevormd. De dieren, die in dien tijd hadden geleefd, waren voor een gedeelte uitgestorven, en hunne overblijfselen, die niet der verrotting ter prooi waren geworden, zaten verborgen in de leem- en zand- en kalklagen, die den bodem hadden gevormd waarop zij eens leefden en tierden. Uitgestorven was de Squalodon, het waterzoogdier, dat eens geleefd heeft waar nu Antwerpen en Winterswijk liggen. Verdwenen waren de walvisschen, die eens gezwommen hadden ter plaatse waar nu ons land ligt. Dood en begraven in het slijk van den zeebodem waren de reusachtige haaien, welker tanden een der merkwaardigste overblijfselen uit het tertiaire tijdperk zijn. De golven der zee klotsten tegen stranden, die nu den naam dragen van Brabant, Limburg, Munsterland. Van geheel ons vaderland was bijna nog geen spoor te zien; de wateren bedekten nog den grond, die later den naam van Nederland zou dragon. Slechts een klein gedeelte van Gelderland — de omtrek van Winterswijk en, van Overijsel, de plaats waar nu Losser ligt — slechts dat kleine hoekje kinds stak als een kaap uit in de zee, die van Engeland’s krijtkusten golfde tot aan de crag-lagen van Antwerpen en de zandsteenlagen van Bentheim. Het diluvium, een nieuw tijdvak in de geschiedenis der aarde, was ingetreden. Dit woord diluvium eischt hier misschien een korte verklaring. Het is bekend dat de geologen aan de verschillende lagen der aardkorst zeer onderscheidene namen geven. De op één na bovenste hoofdlaag der aardkorst is, in navolging van den engelschen geleerde BUCKLAND, diluvium geheeten. De niet te miskennen oorsprong van de tot dit tijdperk behoorende gronden uit waterstroomen, heeft dien geleerde op het denkbeeld gebracht, dat hun ontstaan in verband stond met den zondvloed der H. S. en daarom gaf hij hun den naam van diluvium, dat is zondvloed. Ten gevolge van latere en nauwkeuriger onderzoekingen heeft men echter ingezien, dat de diluviale vormingen onmogelijk het gewrocht kunnen zijn van één onkelen vloed, maar dat zij duidelijk bewijzen ontstaan te zijn in een zeer langdurig tijdvak, waarin een reeks van levende wezens ontstond, grootendeels verschillend van de dieren en planten die in het voorgaande of tertiaire tijdperk leefden, en die later gedeeltelijk weder verdwenen van de aarde of overgingen in de planten diervormen, die in het tegenwoordige tijdvak der aardgeschiedenis bestaan. Desniettemin heeft men toch den naam van diluvium voor die aardlagen behouden, omdat de eene naam even goed is als de andere, mits men slechts wete wat er onder dien naam wordt bedoeld, en omdat de andere namen, die men voorgeslagen heeft, zooals erratieke gronden, zwerfblokkenperiode, ijsperiode enz. niet beter zijn en, evenmin als het woord diluvium, zonder verklaring te verstaan zijn.