Ons noorder-diluvium is dus zonder eenigen twijfel op drijvende ijsbergen uit het noorden en noordoosten gekomen, en ter plaatse nedergolegd waar wij het nu vinden. Wij moeten nu onderzoeken hoe het ooster- en het zuider-diluvium hier zijn gekomen, en als wij dat gedaan hebben, zal de afkomst van het gemengde diluvium ons meteen duidelijk zijn geworden. Volg mij daartoe weêr naar het bergijs, weêr naar de in zakkende beweging zijnde glaciers van de bergtoppen. Straks hebben wij gezien, dat er onophoudelijk steenbrokken en gruis van de omringende hoogten op het bergijs vallen en medegevoerd worden naar beneden in het dal. Doch het bergijs is niet een enkele samenhangende massa, zooals het waterijs: ten gevolge van de oneffenheden van de baan waarover het voortglijdt, wordt het hier en daar naar boven gedrongen of valt op andere plaatsen in kuilen en laagten. Zoodoende wordt het vol barsten en spleten, spleten soms zoo wijd, dat reeds menig onvoorzichtig wandelaar op het bergijs zijn dood daarin heeft gevonden. In die barsten en spleten vallen ook de steenen, groot en klein, die op het ijs liggen, en zoo geraken zij onder het ijs. Daar gekomen, worden zij verbrijzeld en tot stof gewreven door de zware en harde ijsmassa die voortschuift. Die ijsmassa is te vergelijken bij een reusachtige vijl, een vijl die de oeverrotsen krast en groeft, een vijl die den bodem waarop zij ligt, afschraapt en glad maakt. Hoeken en kanten zijn hier nergens meer te vinden, de hardste steenbrokken worden rond en glad geslepen, en al het afslijtsel van de duizende vergruisde en verbrijzelde steenbrokken vormt, met het smeltwater van het ijs, een verbazend groote hoeveelheid slijk, dat door de bergijsbeken naar beneden wordt gespoeld. Men zal zich een denkbeeld kunnen vormen van de ontzaglijke hoeveelheid slijk, zand en grint, die op deze wijze naar den voet van het gebergte zakt, als men weet dat er door het riviertje de Aar, in Zwitserland, dagelijks ongeveer 300 000 kilogram, of 155 kubiek meter of 300 wagenvrachten slijk wordt afgevoerd uit de gebergten, waaruit het zijnen oorsprong neemt.