Het, zou in ’t geheel geen wonder zijn, als er vele lezers van het Album der Natuur waren, die reeds verlangend hadden uitgezien naar een opstel over een kamervogel die tegenwoordig in honderde, ja in duizende woningen in ons land gehouden wordt. Ik bedoel het fraaie vogeltje dat algemeen onder den naam van parkiet of parkietje bekend is. Bij honderden tegelijk worden tegenwoordig die kleine papegaaitjes in ons land, in Engeland, Duitschland en Frankrijk aangevoerd: eenigen tijd geleden nog las men een advertentie in het Handelsblad, waarbij een vogelkoopman berichtte dat hij zooeven 600 paar prachtige parkieten had ontvangen. Verder ziet men tegenwoordig in elken dierentuin in Europa groote kooien vol van deze vogeltjes, en op een wandeling door onze steden ziet men zeer dikwijls voor de ramen een kooi met een of meer paren parkietjes. Het is mij niet bekend dat er in onze taal een beschrijving bestaat van deze schoone vogeltjes, en een handleiding hoe zij behandeld moeten worden, en daarom, dunkt mij, zal het hier niet ongepast zijn het een en ander over dezen kleinen papegaai mede te deelen. Eerst iets over den naam: De wetenschappelijke naam is Melopsittacus undulatus GOULD, gevormd uit de woorden melos, zang; psittacus, papegaai, en undulatus, gegolfd, met golven. De kolonisten van New South Wales (Niouw-Holland) noemen dezen vogel canary parrot; de inboorlingen van de Liverpool Plains (Nieuw-Holland) heeten hem betcherrygah; de inboorlingen van het westen van Nieuw-Holland biljangbiljang; de Engelschen warbling grass-parrakeet; de Duitschers Singsittich of Wellensittich, en wij Nederlanders parkiet en soms grasparkiet. Parkiet, een verbastering van het engelsche parrakeet, dat weer een verbastering is van het fransche perroquet, is de naam waaronder men alle kleine papegaaien begrijpt, en grasparkiet is een naam dien men aan onderscheidene soorten van kleine papegaaien geeft, zooals de bruinschouderige grasparkiet, Euphema pulchella, de schitterende grasparkiet, Euphema splendida, de grasparkiet van BOURKE, Euphema Bourki, en anderen. Beide namen zijn dus niet goed om ons vogeltje van anderen te onderscheiden: ik stel voor het in ’t vervolg zangparkiet te noemen. De Engelschen noemen het de kweelende grasparkiet, de Duitschers de zingpapegaai, zooals ik boven zeide. Wij spreken van zangvogel, zanglijster enz.; zangparkiet is, dunkt mij, zeer gepast. Een bijnaam, bij voorbeeld de gegolfde (undulatus) behoeft er niet bij, want tot heden is dit vogeltje de eenige soort van het geslacht Melopsittacus; mocht er later nog een of meer soorten van dit zelfde geslacht gevonden worden, dan is het tijd genoog om er het bijvoegelijke naamwoord de gegolfde bij te voegen, ten einde haar van die andere soorten te onderscheiden. Wij zullen dus spreken van den zangparkiet.