Onder den naam van hoefdieren, Ungulata, of dieren met hoeven, begrijpt men een groep van zoogdieren die zich van alle andere groepen onderscheidt, doordat de dieren die haar samenstellen, hoeven hebben, dat is: het lid dat den bodem aanraakt als het dier staat of loopt, is omgeven door een hoornachtig lichaam, den hoef. Buitendien bezitten de hoefdieren de volgende gemeenschappelijke kenmerken: de schedel is lang, en vooral het aangezichtsgedeelte is zeer verlengd; de kiezen hebben emailplooien en een knobbelige oppervlakte, die door het kauwen afslijt. Het getal der teenen is oneven: 5, 3, 1, of even: 4, 2, en men onderscheidt dien ten gevolge onevenvingerigen, Perissodactyla of Imparidigitata en ovenvingerigen, Artiodactyla of Paridigitata. Tot de onevenvingerigen behooren de tegenwoordig levende familiën der olifanten, neushoorndieren, tapirs en paarden. Tot de evenvingerigen behooren de familiën der herkauwende dieren, der zwijnen en der rivierpaarden. De groep der hoefdieren, die dus tegenwoordig uit slechts weinig familiën bestaat, was in het tertiaire tijdvak der aardgeschiedenis de rijkste aan vormen onder alle groepen der zoogdieren. Eer wij verder gaan, is het misschien niet ongepast den lezer te herinneren, dat het tertiaire tijdvak, ook wel de tertiaire vormingen geheeten, volgt op het krijttijdvak of de krijtvormingen in de geschiedenis der