Dr. EMIL SELENKA, na den dood van Prof. JAN VAN DER HOEVEN tot professor te Leiden benoemd, heeft, na eenige jaren te Leiden het professoraat te hebben uitgeoefend, ons land verlaten en een beroeping naar Erlangen in Duitschland aangenomen, waar deze voortreffelijke geleerde thans nog de wetenschap dient en verspreidt. Met zijn echtgenoote heeft hij een reis gemaakt naar Borneo, Japan, Java, Sumatra, Engelsch Indie en Ceylon, van welke reis hij een verslag heeft geschreven , hetwelk eerstdaags, onder den titel: Sonnige Welten, Ost-Asiatische Reiseskizzen, in het licht zal komen. Uit dat werk is mij een uittreksel ter hand gesteld. Ik meen den geëerden lezer van het Album der Natuur aangenaam te zullen zijn, door dat gedeelte van bovengenoemd boekwerk hier mede te deelen. De schrijver zegt in hoofdzaak het volgende: Van alle jonge apen, die ik op Borneo en Sumatra heb waargenomen, hield ik het meest van jonge anthropoïden of menschapen, namelijk gibbons en orang-oetans. Door hun handelingen en hun verstand waren zij mij het liefst en zeer belangwekkend. Uit mijn dagboek ontleen ik hier wat ik opteekende, betreffende een aardigen mannelijken orang-oetan van ongeveer anderhalfjarigen leeftijd, wien ik den naam van Moeffel¹ had gegeven.