Het is geen wonder dat de natuurkenners die in het eerste gedeelte onzer negentiende eeuw leefden, niet konden gelooven, dat er dieren konden leven op den bodem van diepe zeeën, in de afgronden der zee. En waarlijk, de buitengewone toestanden waarin die diepten verkeeren, de enorme drukking, de volkomene duisternis, bet waarschijnlijke ontbreken van elk plantaardig leven uit gemis van direct zonlicht, dit alles werd voldoende beschouwd, om aan te nemen dat de dieren uit ondiepe wateren niet naar de dieperen konden verhuizen, en dat er zich daar ook geen bijzondere fauna kon ontwikkelen, in één woord dat de stilte des doods heerschte in de afgronden der zee. Hoe geheel anders is dit sedert een vijftigtal jaren geworden! Wij weten thans, dat ook de diepste plaatsen van den oceaan bewoond worden door levende dieren, van af de laagst ontwikkelden tot beenige visschen. Wij willen in dit opstel, naar aanleiding van een werkje van HICKSON, getiteld The Fauna of the deep Sea, dat door den beroemden geleerde JOHN LUBBOCK, in zijn serie getiteld Modern Science, is uitgegeven, een vluchtigen blik werpen op den bodem der zee op groote diepten, en op de dieren die dáár leven. De bijzondere physische toestanden van de diepste zeeën kan men in de volgende woorden samenvatten: het is er volkomen duister, namelijk tot zoo ver als er geen zonlicht doordringt; de temperatuur is slechts een paar graden boven het vriespunt; de drukking is ondenkbaar groot; er is weinig of geen beweging in het water; de bodem bestaat uit een eenvormig fijn, zacht slijk, en plantenleven is er niet. De meeste van deze toestanden kunnen wij ons voorstellen, maar slechts één, de enorme drukking, niet. Volkomene duisternis kennen wij; een temperatuur een weinig boven het vriespunt is gansch geen ongewoon verschijnsel; het gemis van beweging in het water, en het fijne, zachte slijk zijn dingen die wij ons gemakkelijk kunnen verbeelden, maar de drukking is veel grooter dan iets waarvan wij besef hebben. Op een diepte van 2500 vadem is de drukking, in een rond getal, twee en een halve ton op den vierkanten duim, dat is, verscheidene malen grooter dan de drukking die door den stoom geoefend wordt op den piston van onze krachtigste machines. Of, om het anders uit te drukken, de drukking op eiken vierkanten duim van de oppervlakte van het lichaam van elk dier, dat op den bodem van den Atlantischen oceaan leeft, is ongeveer vijf-en-twintigmaal grooter dan de drukking die een spoortrein doet voortsnellen.