»Zoo snel als de gedachte” zegt men wel eens, om iets wat heel schielijk gebeurd is te kenschetsen. Die snelheid der gedachte te meten, zal den meesten wel ondoenlijk schijnen. De ondervinding leert ons echter dat het gewone denken eenigen tijd in beslag neemt. Zoodra evenwel als onze gedachten, ons den ken, in verband gebracht wordt met zeer teedere, gevoelige instrumenten en nauwkeurige berekeningen, wordt het ons duidelijk dat de tijd, die er tot denken noodig is, wel degelijk waard is gekend te worden. Een bekend voorbeeld hiervan is de zoogenoemde »persoonlijke equatie” of »persoonlijke fout” der sterrekundigen. Als een sterrekundige de beweging van een ster waarneemt, en hij een tik, van een pendule bijv., hoort op het oogenblik waarop het hem toeschijnt, dat de ster een draad kruist, bespeurt men dat er altijd een bepaalde fractie van een seconde verloopt tusschen het samenvallen van ster en draad op het netvlies van het oog des waarnemers en het hooren van den tik — een fractie, die bovendien verschilt bij verschillende waarnemers, en zelfs bij den zelfden waarnemer in verschillende zielstoestanden. Een typische lichamelijke daad of handeling, insluitende een verstandswerking of mentale werking kan beschouwd worden als te bestaan uit drie deelen of termen: 1. gewaarwordingen die naar de hersenen gaan; 2. processen die daardoor in de hersenen worden opgewekt; 3. de daardoor ontstane impulsiën tot bewegingen of werkingen, gaande van de hersenen naar de spieren, die gebruikt moeten worden. Wij moeten nu eerst zien hoeveel tijd er in elk van deze drie gevallen verbruikt wordt, om daarna te trachten de snelheid te meten van de verschillende graden en deelen, waarin elke term verder wordt verdeeld.