Als het voor den vriend der natuur een genot is, rond te dwalen in onze vaderlandsche bosschen; als men zich gelukkig gevoelt, de boomen en bloemen te bestudeeren van b.v. den verrukkelijken Haarlemmerhout of van het prachtige bosch van Vogelenzang — wat moeten dan wel de gewaarwordingen zijn van den onderzoeker der natuur, die weken aaneen mag ronddwalen in de bosschen der tropen, b.v. in Guiana en omliggende landstreken! En daar nu zulk een genot waarschijnlijk voor verre de meeste lezers van het Album der Natuur wel niet zal zijn weggelegd, meen ik hun aangenaam te kunnen zijn, door een gedeelte van een opstel, geplaatst in het voortreffelijke engelsche tijdschrift Natural Science, geschreven door James RODWAY, over te nemen. Aan den hand van dien natuurkenner wensch ik den geëerden lezer eenige oogenblikken rond te voeren in de bosschen van Guiana, en hem een blik te doen werpen op de boomen en bloemen die daar groeien, als een kleine vergoeding voor de waarschijnlijke onmogelijkheid waarin hij verkeert, om met eigen oogen te zien wat daar te zien en waar te nemen en te denken valt. Het groote bosch van Zuid-Amerika, dat bijna geheel Guiana bedekt, is een oord van weelde voor den liefhebber der natuur. Onze europeesche bosschen worden in ’t algemeen gevormd door slechts eenige soorten van boomen, maar in de bosschen van Guiana vindt men honderde soorten van boomen, die met elkander moeten strijden om plaats te krijgen, die hun best moeten doen om staande te blijven in den strijd voor het bestaan. Zelden ziet men twee individuen van de zelfde soort nevens elkander groeiende: elke boom schijnt te vechten voor zich zelven, zonder acht te geven op de anderen, hetzij het tegenstanders zijn of niet. Als een gevolg daarvan is specialisatie een in ’t oog loopend kenmerk, niet slechts van geslachten en soorten, maar zelfs van individuen. De eiken en dennen van gematigde klimaten zijn ongetwijfeld in groote mate veranderlijk, variabel, doch zijn niet te vergelijken met de groote familie der peulvruchten, Leguminosen, in het tropische boseh, die daar duizende verschillen vertoonen in hun stam, hun bladeren, bloemen en vruchten. Hier staat een Pentaclethra filamentosa met peulen van een voet lang en daarnaast een Epercca falcata met hangende trossen van zwaardvormige vruchten. Ginds een tonkaboon met op pruimen gelijkende vruchten, of een Arisaro met gevleugelde zaaddoozen, en een menigte klimmende heesters met zulke wonderbare en vreemde peulen, dat de beschouwer geen reden voor hun bestaan kan opsporen. Zeker, het tropische bosch is zoo groot en zoo prachtig, zoo vol van hoornen en slingerplanten en epiphyten en parasieten, zoo veelvuldig in soorten, dat eerst het enthusiasme wordt gewekt, maar daarop volgt het besef, dat het leven te kort is om dat alles te onderzoeken.