Gesmolten lava borrelt op in de kraters der vulkanen, breekt door de wanden naar buiten en vormt, zich aan de lucht verkoelende, gesteenten, die wij vuurvormingen kunnen noemen. Zeegolven en zeostroomen vervormen onophoudelijk den zeebodem, kabbelen de kusten af, nemen de vergruisde en fijngewreven stoffen als zand en slibbe op, tegelijk met datgene wat hun de rivieren aanbrengen, en doen die stoffen bezinken op plaatsen waar minder sterke golfslag of minder stroom niet meer bij magte is om de slibbe drijvende te houden. Menigvuldige overblijfsels van dieren en planten, die de zee of haren bodem bewonen, vermengen zich veelal met deze bezonken stoffen, vooral daar waar minder diepte op vlakke kusten voorhanden is. Elders, in warmere luchtstreken dan de onze, leven koraaldieren op den bodem der zee en doen daar kalklagen ontstaan, die door bijkomende oorzaken dikwijls eene zeer aanmerkelijke dikte verkrijgen. In den laatsten tijd heeft men almede opgemerkt, dat de bodem van diepe zeeën bedekt is met eene dikke laag overblijfsels van mikroskopisch kleine dieren. Al deze aardlagen zijn onder den naam van zeevormingen tot een geheel te vereenigen.
Additional Metadata | |
---|---|
Album der natuur | |
CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding") | |
Organisation | Kruseman |
W.C.H. Staring. (1861). Windvormingen. Album der natuur, 10(1), 1–19. |