Er bestaat veel verschil van gevoelen over de waarde der wetenschappen in het algemeen, over die der natuurwetenschap in het bijzonder; uiteenloopend, dikwijls lijnregt tegen elkander overstaande zijn de meeningen dienaangaande. Is die wetenschap voor hare beoefenaren middel of doel; behoort men haar aan te kweeken om het nut dat hare toepassingen den mensch aanbrengen, en uitsluitend met het oog dáárop gevestigd; of zijn die toepassingen slechts bijzaken, die den ijverigen onderzoeker welkom zijn, als hij ze op zijnen weg ontmoet, maar om wier wille hij geen stap ter zijde doen, veel minder stil staan mag? Mag zij hem zijn, om met schiller te spreken, Eine tüchtige Kuh, die ihn mit Butter versorgt,... of moet zij steeds voor hem blijven ......die holle, die himmlische Göttin, die gediend moet worden om haar zelve alleen, en niet om de spijs, die aan de dienaren voor haar altaar somwijlen ten deel valt? Gewigtige vragen voorwaar! Indien men ze eeus ter beantwoording voorstelde aan iemand, wien het niet aan beschaving en algemeene kennis ontbrak, maar die toch nooit de eene of andere wetenschap had beoefend met het doel, om haar door zijne nasporingen eene schrede voorwaarts te doen gaan; indien men zulk eenen eens verzocht te kiezen tusschen deze uitersten, door te bepalen, welke van deze beide rigtingen hij voor de ware hield.... mij dunkt, het is niet moeijelijk vooraf te zeggen wat hij antwoorden zou. Hij zou, al erkende hij ook het heerlijke, hartverheffend schoone, dat in de beoefening eener wetenschap om haar zelve gelegen is, toch als zeker vaststellen, dat het einddoel daarvan moest zijn het daadwerkelijke nut, dat hare toepassingen kunnen aanbrengen voor iedereen in het dagelijksche leven. Geen wonder dan, dat zij, die op eenen nog lageren trap van geestontwikkeling staan, zij, die zich enkel in het bedrijvige leven bewogen en gevormd hebben, aan zuivere wetenschap slechts eene geringe waarde toekennen, zoolang zij geene in het oog springende toepassing heeft.