Parijs is de stad der monumenten. Geene andere stad ter wereld bezit zooveel standbeelden, triomfbogen en zuilen, bestemd om het aandenken te vereeuwigen van allerlei menschen, dichters en helden, kunstenaars en staatslieden, of om den voorbijganger te herinneren aan de groote daden van zijn voorgeslacht. Sommigen daarvan vervullen hun doel, en de daarvoor staande vreemdeling ontbloot het hoofd om de schim of de schimmen te groeten, die hij met het oog der verbeelding daarboven zweven ziet. Andere vereeuwigen voor landzaat en vreemde niets anders dan de grenzenlooze ijdelheid van hem, die ze voor zich zelven oprigtte of oprigten deed. Men behoeft juist geen Nederlander te zijn om te gevoelen dat b. v. de porte St. Denis, door de beteekenis van haar beeldhouwwerk en haar opschrift, niets anders is dan een sterk sprekend beeld van de beuzelachtigheid en kleingeestigheid der menschen in eenen tijd, toen Lodewijk XIV aanleiding durfde vinden om zulk een monument voor zich zelven te doen verrijzen in zulk eene onbetoekenende omstandigheid, als de onderwerping van Nederland aan de reusachtige overmagt van hom en zijne verbondenen. Niemand verwondert zich dan ook, dat die poort daar staat, even als of de Parijzenaars, in een aanval van gezond verstand, gepoogd hadden haar op zijde te schuiven, maar het niet verder dau tot een kwart slag omdraaijens hadden kunnen brengen. De weg, welken ik nemen wilde met diegenen onder de lezers van het Album der Natuur, die wel de goedheid willen hebben mij op mijne wandeling te vergezellen, leidt ons juist langs dezen veelbeteekenenden triomfboog. Wij gaan dien voorbij, zonder er lang bij stil te staan, en handelen evenzoo met zijnen op geringen afstand geplaatsten tweeling-broeder, de porte St. Martin. Maar hier verlaten wij den levendigen, glans- en gedruischvollen Boulevard, on slaan eene zijstraat in van veel nederiger, maar daarom juist niet deftiger, noch bevalliger uiterlijk. In die straat, de rue St. Martin, bevindt zich, als om door zijne nabijheid het bestaan der beide genoemde te vergoeden, een ander monument, dat luide spreekt, niet van ijdelheid en uitwendige grootheid, maar van den praktisch wetenschappelijken zin en van het juiste oordeel dergenen, die het oprigtten. Naar het uiterlijke eerwaardig door zijne grijze oudheid — welhaast zal het acht eeuwen zijn geleden, dat de koninklijke abtdij, later priorij van St. Martin des Champs werd gesticht, — is het ook thans niet minder innerlijk eerbiedwaard door zijne bestemming : sedert eene halve eeuw heet het en is het: te Conservatoire des arts et métiers.