Naarmate de kring van ’s menschen kennen en weten zich heeft uitgebreid, naarmate de som der overwinningen zich heeft vermeerderd, die hij over de stof heeft behaald door hare werkingen te leeren kennen, is het meer en meer onmogelijk geworden voor één enkelen mensch om dien geheelen kring te overzien, om die menigte van feiten te omvatten. En toch is die uitbreiding niet slechts, ja zelfs niet voornamelijk, eene uitwendige, maar ten minste evenzeer eene naar binnen, eene inwendige geweest. De waarheid is een en ondeelbaar en de verschillende onderdeelen der menschelijke kennis zijn slechts zoovele wegen, die allen, zij het ook van nog zoo ver uit elkaâr gelegene punten, naar die eene waarheid heenvoeren. Geen wonder dan, dat die verschillende paden meer tot elkander blijken te naderen al naarmate men daarop nader komt aan het gemeenschappelijk middenpunt; met andere woorden: dat hoe verder zich de verschillende wetenschappen uitbreiden, zij des te meer met elkander verwant worden, dat al naarmate men verder komt in de eene, zij te meer blijkt den steun te behoeven niet slechts van de uitkomsten van vroeger onderzoek op haar eigen gebied, maar ook evenzeer van die, welke op van het hare geheel afgescheiden terreinen zijn verkregen. Ziedaar dus twee feiten, die reeds in ruime beteekenis waar zijn en die, al naarmate het menschdom in kennis vooruitgaat, zwaarwigtiger, dringender worden: de onmogelijkheid voor één mensch om het geheel der menschelijke kennis, ja zelfs om een aanmerkelijk deel daarvan te omvatten en te doorgronden, en aan den anderen kant de noodzakelijkheid om veel te weten van velerlei, voor hem, die in eenig onderdeel der wetenschap vooraan wenscht te gaan en, zij het slechts ééne, belangrijke schrede verder te doen dan zij, die hem vergezellen of die vroeger hetzelfde pad hebben bewandeld. Hoe is deze tegenstrijdigheid op te lossen? Zeker alleen door streng te onderscheiden tusschen de beoefening eener wetenschap als middel en als doel, tusschen eene studie als jonger en eene als meester, tusschen het verzamelen van kennis der op eenig gebied verkregene uitkomsten, zoo veel en zoo ver als ze op het terrein dat men zelf bewerkt van nut kunnen zijn, en het geheel doorgronden daarvan en van de wegen, die daartoe hebben geleid. Het laatste kan men alleen voor een of hoogstens voor eenige weinige zeer na aan elkander verwante onderdeelen der wetenschap; het eerste kan men, met eenige vlijt, voor een aantal dier onderdeelen, groot genoeg om in die studie een waarborg te vinden tegen eenzijdigheid en een steun overal waar men dien noodig heeft.