In den vorigen jaargang van dit Album (1869, bl. 151) heb ik getracht de wording der magneto-elektrische werktuigen te schetsen, vooral met het doel om te doen uitkomen, dat Nederland aan het in werking brengen van het door FARADAY aangegeven beginsel dier werktuigen een grooter aandeel heeft gehad, dan men gewoonlijk wel meent. De thans weder voor mij beschikbare bladzijden wensch ik te wijden aan eene bespreking van de voor-en nadeelen der nieuwste inrigtingen daarvan, die in het buitenland zijn in werking gebragt. Voor zoover dit noodig mogt zijn, meen ik daarbij, aangaande het beginsel, waarop die werking berust en de inrigting dier werktuigen in ’t algemeen, den lezer naar mijn vorig opstel te mogen terugwijzen. Ik heb daarin reeds vermeld, hoe zich dr. SIEMNENS, te Berlijn, eene Nederlandsche uitvinding — de magneto-elektrische telegraaf — eenvoudig toeëigende en die met geringe wijzigingen als zijne eigene deed kennen, lang nadat zij, ook in een Duitsch tijdschrift, in het Polytechnisch Journal van DINGLER, met den naam van den Nederlandschen uitvinder was beschreven. Zijne wijzigingen in de inrigting betroffen ten eerste die van den telegraaf zelven. Ik heb reeds gezegd, dat de daarmede bedoelde verbetering slechts in de verbeelding van den Duitschen geleerde bestond. Van meer belang is zijne tweede wijziging: eene in de inrigting van het magneto-elektrisch apparaat, dat de stroomen voor den telegraaf moet leveren. Het is later gebleken, dat SIEMENS inrigting tot het opwekken van stroomen ook in elk ander geval hooge waarde bezit. Het zal dus zaak zijn haar hier nader te beschrijven.