In Augustus 1883 werd te Munchen een marmeren standbeeld onthuld van den beroemden chemicus LIEBIG. Een paar maanden daarna vond men des morgens dat beeld met bruine vlekken bedekt, die het geheel misvormden. Iemand, naijverig op de nagedachtenis van LIEBIG of op den beeldhouwer of ook eenvoudig baldadig, had blijkbaar des nachts het beeld besproeid met een vloeistof, die deze vlekken had nagelaten. Even blijkbaar was hij door chemische kennis voorgelicht geworden; want de vlekken weerstonden elk gewoon afwaschmiddel en de kleurstof was tot een of meer millimeters diepte in het marmer doorgedrongen. Van eene mechanische verwijdering kon dus ook geen sprake zijn. Ten einde raad, riep men de hulp in van eene commissie, bestaande uit de HH. VON PETTENKOFER, BAYER en ZIMMERMANN. Deze onderzochten eerst de vlekken langs chemischen weg en vonden dat ze zilver en mangaan bevatten, dus zeker door eene oplossing van kaliumpermanganaat en zilvernitraat waren voortgebracht. Deze kennis veroorloofde om de middelen aan te wijzen tot verwijdering der vlekken, maar niet dan na vele proefnemingen gelukte het er een te vinden, dat het marmer geheel onaangetast liet. Toen dit gevonden was, werd het met volmaakt gunstig gevolg toegepast. De vlekken werden eerst bedekt met gezuiverde klei, die doortrokken was met ammoniumsulfied, dat dikwijls vernieuwd werd. Daardoor gingen de beide daarin aanwezige metalen over in hunne zwavelverbindingen. Na eene zorgvuldige afwassching met een ruime hoeveelheid water, werden ze op nieuw bedekt met dezelfde klei, maar die nu doortrokken was met eene oplossing van kalium-cyanied en ook deze bedekking dikwijls vernieuwd, waardoor langzamerhand de beide sulfieden opgelost werden en de vlekken geheel verdwenen. Zoo heeft de chemie voor haar zelve de waarheid aangetoond van het beweerde in de duitsche versregels, die zeggen, »dat wie wonden slaat, ook wonden heelen kan.”