Als je een terrein inventariseert wil je de beheerder meer aanbieden dan een soortenlijst. Je probeert je waarnemingen te verlevendigen door aan de lijst (literatuur)gegevens over de biologie van de aangetroffen soorten toe te voegen. Je kunt daarin Westrich (1989) volgen, die voor de volgende aandachtspunten kiest: – verspreiding (in Europa, in Nederland). – habitat. – nest. – bloembezoek. – koekoeksbijen. – fenologie. – status (bedreigd?). Wij willen het in dit voorstel over het eerste punt, de verspreiding, hebben. We beperken ons tot de verspreiding in ons land. Het belang van dit gegeven is dat de liefhebber in het algemeen en de beheerder in het bijzonder een beeld krijgen van het verspreidingspatroon van de soort. Zij krijgen antwoord op vragen als: Komt de soort in heel Nederland voor? Zo niet, tot welke gebieden is ze dan beperkt? Is de soort zeldzaam? De gegevens kun je uit de toekomstige verspreidingsatlas van de nederlandse aculeaten halen. Het blijkt dat veel auteurs bij de verspreiding ook iets willen vermelden over het landschapstype waarin de soort wordt aangetroffen: zij delen Nederland in in een aantal districten, ongetwijfeld in navolging van de door botanici gebruikte plantengeografische districten.