De duitser Esmarch was waarschijnlijk de eerste die in 1824 schreef "dat het landijs zelfs tot in Duitsland is doorgedrongen". Hoewel Lyell (1835) als 'de vader van de ijstijdtheorie' wordt beschouwd, heeft het boek "great Ice Age" van Geikie uit 1874 deze theorie algemeen verbreid. In Nederland waren het van Calcar (1881) en Lorié, vanaf 1885, die erover publiceerden. Sedert dien is er steeds aandacht aan gegeven. Door o.a. gesteente-tellingen van zwerfstenen a la Hesemann ontstond een beeld van de richtingen die het gletsjerijs had gevolgd Gezien de activiteit van Wageningers, o.a. Maarleveld, Teunissen, Zonneveld e.a. was veel onderzoek in Nederland boderakundig en geomorfologisch gericht. De eerste moderne tektonische beschrijving kwam van de Jong (19520 over de Archemerberg, waarbij hij opschuivingen (verschubbing) beschreef.