Op 28 januari 1989 werd met enkele leden van de WTKG een bezoek gebracht aan de typelocaliteit Bavel bij Breda waar de Vroeg-Pleistocene Bavelien periode is gedefinieerd door Zagwijn en de Jong (1984). De kleiput bevindt zich 2 km ten noorden van Bavel aan de weg naar Dorst (coörd.: x = 117.125; y = 399.087)(fig.1). De lithostratigrafische opbouw in de omgeving van Bavel is weergegeven in figuur 2. Aan de basis van het profiel komt zand en klei voor van de Formatie van Tegelen, waarvan de tcp daalt in noordelijke richting. Op de Formatie van Tegelen ligt de 5 tot 20 m dikke Formatie van Kedichem, die in de omgeving van Oosterhout erosief wordt bedekt door de grofkorrelige Formatie van Sterksel. Het hele profiel wordt afgesloten met een dunne laag dekzand van de Formatie van Twente. De tot 10 m dikke sedimenten in de ontsluiting van Bavel behoren tot de Vroeg-Pleistocene Formatie van Kedichem en de Laat-Pleistocene Formatie van Twente (tabel 1). De afzettingen werden eerder beschreven door Zagwijn en de Jong (1984) en Klasse (1988). Aan de basis van de sequentie komen minimaal 1 m dikke, matig grove, fluviatiele zanden voor, die veel verspeelde plantenresten bevatten. De grootschalige scheve gelaagdheid wijst op een stroomrichting naar het noordwesten. Deze zanden worden vrij abrupt bedekt door een tot 8 m dikke, plastische, grijze, zeer kalkrijke, gehande kleilaag, die een fining-upward tendens vertoont. Het onderste gedeelte van de kleilaag is dan ook vaak zandig en bevat duidelijke kleinschalige scheve gelaagdheid van stroomribbels. De eveneens aanwezige klimmende ribbel gelaagdheid duidt cp snelle sedimentatie van in suspensie aangévoerd materiaal. Op grond van deze lithologische en sedimentaire kenmerken is de kleilaag geinterpreteerd als de opvulling van een restgeul in een meanderend systeem. In de voormalige put van 1987 werd in het zandige onderste gedeelte van de kleilaag, op ongeveer 0.5 m boven elkaar, tegengestelde scheve gelaagdheid waargenomen, die bedekt was met dunne, scherpbegrensde kleilaminae. Deze tegengestelde stroomrichtingen en de kleilaminae wijzen raogelijk op een zoet water getijdeninvloed tijdens de afzetting. Het kan echter niet uitgesloten worden dat deze sedimentaire structuren eveneens kunnen ontstaan door suspensiestromen uit verschillende richtingen, gevolgd door sedimentatie uit suspensie in de verlaten meanderlopen.