1991
Uitdrukkingen en begrippen van vroeger en nu
Publication
Publication
Afzettingen , Volume 12 - Issue 4 p. 98- 99
Veel van onze jongere leden zal het onbekend (en misschien wel 'worst'!) zijn dat de Werkgroep is voortgekomen uit een andere vereniging, namelijk de N.J.N., de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie. Hoewel het ergens in de W.T.K.G.-annalen best wel zal zijn opgetekend, mag deze oorsprong eigenlijk wel eens wat aandacht krijgen. Bepaalde gebruiken en vooral ook veel van de uitdrukkingen, die binnen de W.T.K.G. gehoord worden, vinden hun oorsprong bij deze N.J.N. Die vereniging bestaat nog steeds, geloof ik, maar je hoort er niet veel meer van. Persoonlijk ben ik er lange jaren lid van geweest, en, zonder mijn ouders tekort te doen, geloof ik dat een essentieel deel van mijn opvoeding, of misschien meer van mijn persoonlijkheidsontwikkeling, zich heeft voltrokken binnen de N.J.N.- atmosfeer. Bepaalde zaken raak je ook na lange jaren niet kwijt: het tureluurflnitje, sandalen en geitensokken, en een zeker taalgebruik dat buitenstaanders soms (nee, vaak !) vreemd in de oren klinkt. Een collega, uit dezelfde kringen afkomstig, zei eens tegen iemand van de technische dienst van zijn bedrijf, dat de deur van de 'mannetjestijger' klemde, een opmerking die op enig onbegrip stuitte, totdat werd uitgelegd, dat de 'mannetjestijger' het herentoilet is. Hoe het woord 'tijger' in dit verband is terechtgekomen is mij onbekend, maar het komt in vele combinaties voor: tijgerfilra (- wc-papier; veel van mijn nieuw verzamelde fossielen worden nog steeds in 'tijgerfilm' verpakt, en ook mijn huisgenoten kennen het begrip); tijgeren (- het werkwoord waarmede de 'grote' actie die op de 'tijger' uitgeoefend wordt, wordt aangeduid; heeft dus niets met het militaire begrip van doen !) en slingertijger (— diarrhee, soms ook wel 'reeskak' genoemd). De 'kleine' op de tijger (of elders) uitgeoefende actie heet echter 'ritselen', maar ik twijfel eraan of dat een oorspronkelijke N.J.N,-uitdrukking is. Ik herinner me namelijk, dat lange jaren geleden een succesvol mopje circuleerde (ik kan er nu niet meer echt om lachen), van een jongetje, dat in de prullebak plaste, omdat het zo gezellig 'ritselde'. Andere karakteristieke uitdrukkingen van N.J.N.-herkomst zijn niet binnen de W.T.K.G. behouden gebleven, omdat ze verband hielden met zaken of toestanden die bij de W.T.K.G. niet actueel zijn. Aanduidingen voor bepaalde plant- of diersoorten (dieseltreinworm, platgeslagen-sinterklaasmutsemos, teringlijertje), of bijvoorbeeld voor etenswaren (preu, stratemaker, wagensmeer, zand, technicolor, gemalen beest) en daarbij gebruikte attributen (sleef, vreethaak), logisch dat je die bij ons niet (meer) hoort. In de tijd echter, dat de Werkgroep nog jaarlijks een werkkamp organiseerde, waar gezamenlijk werd gekookt, waren ze nog wèl actueel. Uit die tijd stammen ook de 'gammels' en de 'sleven', die onze geologisch secretaris nog steeds in zijn materialenlijst moet opvoeren (over het juiste gebruik van de in dezelfde inventarislijst steeds weer opduikende 'touwladder' zal ik ooit nog wel eens berichten, niet nu). En alléén diegenen die de werkkampen in Huppel bij Winterswijk meemaakten (begin zestiger jaren) weten nog wat 'treurworsten' zijn (de combinatie is onaannemelijk, maar bij het woord touwladder moet ik altijd aan treurworsten denken, èn aan regen overigens). Een typisch geologische uitdrukking, 'klunzengoud', hoor je ook bij ons nog vaak. Een 'kluns', in N.J.N.-jargon, was echter geen onhandig persoon, maar een beginner, dus 'klunzengoud' is iets dat een beginner als goud aanziet: pyriet dus ! Nee, een onhandig persoon heette bij de N.J.N.- ers een 'hommel', en dat moet ook vele W.T.K.G.-ers nu nog bekend voorkomen, evenals het begrip 'klooien', wat hommels vaak doen !
| Additional Metadata | |
|---|---|
| Afzettingen | |
| CC BY-NC-ND 2.0 NL ("Naamsvermelding-NietCommercieel-GeenAfgeleideWerken") | |
| Organisation | Werkgroep voor Tertiaire en Kwartaire Geologie |
|
A. Riewé. (1991). Uitdrukkingen en begrippen van vroeger en nu. Afzettingen, 12(4), 98–99. |
|