Gedurende het Midden-Mioceen (ca. 18-11 miljoen jaar geleden) omvatte het westelijke Amazonegebied een complex van meren, moerassen en delta’s. Het gebied moet onderhevig zijn geweest aan fluctuaties in het zoutgehalte, getuige het voorkomen van zowel duidelijke mariene indicatoren als Thais, Phos, foraminiferen, zeepokken en mangrove-pollen, ’brakke’ indicatoren zoals Hydrobiidae en Pachydontinae (endemische corbuliden) en ’zoete’ indicatoren als Unionoidea, Pleuroceridae en Thiaridae. De bestudeerde molluskenfauna bestaat uit ca. 200 soorten (waarvan ca. 45 beschreven), en wordt gedomineerd door vertegenwoordigers van de cochliopine Hydrobiidae (ca. 15 genera, meer dan 100 soorten) en de pachydontine Corbulidae (6 genera met ca. 30 soorten). Van (stratigrafisch) oud naar jong vertonen deze laatste twee groepen een opvallende diversificatie. Door middel van het combineren van sedimentologische informatie, pollen, mollusken assemblages, taphonomische aspecten en isotopen zijn vijf facies voorgesteld. Deze facies leveren een paleo-ecologisch framework op waarmee een controle verkregen wordt over de diversificatie van de Cochliopinae en Pachydontinae. De grootste soortenrijkdom en vormvariatie wordt gevonden in afzettingen gevormd onder lacustriene condities. Met name een hoge predatie-druk (afgeleid uit littekens op de schelpen en de aanwezigheid van molluscivore krabben en vissen in het materiaal) lijkt een belangrijke oorzaak te zijn voor de grote rijkdom aan vormen en ornamentaties van de schelpen.