Een schelpenverzamelaar zal proberen zo fraai en dus zo gaaf mogelijke exemplaren te verzamelen. In dit verhaal zal ik proberen uit te leggen dat kapotte schelpen even interessant, zo niet interessanter zijn dan hele. Een geoloog kan nl. conclusies trekken uit de aanwezigheid en hoedanigheid van kapotte schelpen over afzettingsmilieu en palaeoecologie die hele schelpen niet kunnen leveren. Om dergelijke conclusies voor geologische afzettingen goed te kunnen trekken is onderzoek in recente milieus noodzakelijk; "het heden als sleutel voor het verleden". In recente milieus kunnen we de eerste stappen in het fossilisatie proces, de weg tussen het doodgaan van een (schelp)dier en het al of niet als fossiel bewaard blijven in het sediment, bestuderen. Sinds begin zeventiger jaren heeft het onderzoek van het fossilisatie proces een nieuwe naam gekregen: taphonomie (van het grieks taphein begraven en nomos leer: dus begrafenisleer), een woord al in 1940 gebruikt door de Rus Ephremov, maar pas ruim na de oorlog in zwang geraakt en nu algemeen in gebruik (Cadée, 1991). Onderzoek in recente milieus naar fossilisatieprocessen kunnen we ook wel aktuo-taphonomie noemen.