Wie de ontwikkelingen op het gebied van de paleoantropologie de laatste jaren heeft gevolgd, heeft de stamboom van de mens zien veranderen van een simpele boom in een woest struikgewas. Zoals Dr. de Vos van het Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis het zegt: “Als je het nu niet meer snapt, dan snap je het!” Het was inderdaad te simpel om waar te zijn. Eerst kreeg je Australopithecus afarensis die evolueerde in A. africanus. Daarnaast had je een doodlopende lijn in de Australopithecini, die soms als een apart geslacht, Paranthropus werd onderscheiden. Van africanus gingen we naar de oudste Homo, H. habilis, die via H. erectus s.1. ontwikkelde tot onze eigen soort. Maar zo simpel zien we het allang niet meer. Homo erectus is opgesplitst in vier soorten, H. erectus, H. ergaster, H. heidelbergensis and H. antecessor. Homo rudolfensis werd van H. habilis afgesplitst. Bovendien neigen steeds meer wetenschappers de twee laatstgenoemde soorten bij Australopithecus onder te brengen. En het aantal soorten in dat geslacht was de laatste j aren al toegenomen door de beschrijving van Australopithecus anamensis, A. gahri en A bahrelghazali. Daarmee is de stamboom van de mens dus omgevormd tot een struik. Op zich is dat niet storend. Evolutie wordt allang niet meer gezien als een rechtlijnig proces. De ontwikkeling van nieuwe eigenschappen leidt vaak tot een explosie van soorten die met elkaar concurreren. In het geval van de evolutie van de mens zou die soortvorming een gevolg zijn van het aanpassen aan een nieuwe leefomgeving, de vlakte. De Vos en Sondaar (lit. 5) trokken enige jaren geleden een overtuigende vergelijking tussen de evolutie van de mens en die van een andere diersoort die de vlakte veroverde, het paard. Beide groepen kennen twee perioden van zogenaamde adaptieve radiatie. De eerste zodra soorten voor het eerst op de vlakte verschijnen en een tweede wanneer het voortbewegingsapparaat zich optimaal aanpast op het leven op die vlakte.