De eerste kennismaking met de wonderbaarlijke rijkdom aan fossielen van Miste was bij Freek Rhebergen thuis, het was 1982. Hij liet allerlei schelpen, slakken, haaientanden, zee-egelstekels en koralen zien die hij had uitgezeefd bij één van de eerste ontsluitingen die de WTKG in Miste had gemaakt. Twee pepermuntdoosjes vol ‘gruis’ kreeg ik mee naar huis. Zo pakte ik een oude hobby op, die mijn hele jeugd beheerste, maar die ik al veel te lang had laten liggen. “Wat zou je kunnen gaan doen?” zei de juffrouw van het arbeidsbureau tegen de pas afgekeurde leraar handenarbeid, tekenen en biologie. “Ja ik kan een heleboel, maar om daar nou je werk van te maken. Ik zou bijvoorbeeld, in een museum kunnen werken.” Zo kwam ik in Teylers Museum te werken als preparateur van het Paleontologisch-Mineralogisch Kabinet en werd lid van de Werkgroep Fossielen van de GEA in Amsterdam om de oude kennis weer op te frissen en veldervaring op te doen. De eerste excursie was naar het Bekken van Parijs en de tweede naar Winterswijk. Daar werd zand van Miste gespoeld op Hilgeloo, samen met Museum Freriks en de NGV Winterswijk. Dat was oktober 1983, nu twintig jaar geleden. De zeer behulpzame heer J.G. de Bruijn, bibliothecaris van Teylers Stichting, gaf me het artikel van Bonne van der Hoek in Grondboor en Hamer in handen om de eerste determinaties te kunnen doen en dat heeft me bij de eerste schreden geholpen. Hij raadde me aan om lid te worden van de WTKG en gaf me een stapel Afzettingen en Mededelingen mee. Die bladen vond ik na lezing veel te specialistisch en te beperkt tot het Kenozoïcum. Ik heb nog wel het vijfde Lustrum in de Uithof in Utrecht meegemaakt als vertegenwoordiger van Teylers Museum.