Het Sloe heeft eeuwenlang de geografische scheiding gevormd tussen Walcheren en Zuid-Beveland. Het noordelijke deel, uitkomend in het Veerse Gat, de scheiding tussen Walcheren en Noord-Beveland, heeft aan het begin van onze jaartelling deel uitgemaakt van de Scheldemonding. Deze liep ten noorden van Hoedekenskerke rechtstreeks naar het westen, de toenmalige Zwake, in de 15e eeuw is met de afdamming en inpoldering hiervan begonnen. Het gebied tussen Walcheren en westelijk Zeeuws Vlaanderen, nu de hoofdmond van de Westerschelde, was een eilandenrijk, gescheiden door ondiepe getijdenkreken. De toenmalige Wielingen voerde naar het Zwin, de hoofdvaarroute naar Brugge. Naarmate de Westerschelde zich als zeearm ontwikkelde, verzandde het Zwin stelselmatig, hetgeen het einde van Brugge als zeehaven inluidde. In die tijd vormde het Sloe de toegang tot de haven van de stad Middelburg. Van de vijftiende tot en met de zeventiende eeuw, was dit een van de belangrijke koopvaarders havens van de zuidelijke Nederlanden. Een van de hoofdbases van de welbekende VOC. Echter ook het Sloe onderging het lot van het Zwin, verzandde naarmate de Wester- en Oosterschelde verder in betekenis toenamen.