Vroeger ergerde ik. me altijd aan mensen die als je over Lascaux begon, meteen de Sixtijnse Kapel erbij haalden. Sorry, ik ben een paleontoloog, en in de eerste plaats in grottentekeningen geïnteresseerd als weergaven van beesten die ik verder alleen van botten ken. Maar tegenwoordig ben ik wat milder. Alhoewel ik nog steeds gruwel van de term ‘Grottenkunst.’ Maar als ik dan kijk naar zo’n afbeelding van Panthera spelaea, met de zachte curve van de lijn die de leeuwenballen aangeeft, het toefje aan het eind van de staart dat de pluim weergeeft, dan denk ik toch dat die jongens heel wat beter konden tekenen dan ik. Waarom ik me druk maak over leeuwenballen en staartpluimen? Wel, ze vormen onderdeel van een discussie, waar onlangs een hele aardige bijdrage over is verschenen. De manen van de grottenleeuw, of liever: de afwezigheid van manen bij de grottenleeuw. De grottenleeuw is een van de best bekende roofdieren uit het Laat Pleistoceen. In ons land zijn talloze botten van dit dier gevonden, en bij onze oosterburen zijn zelfs een keratineschede van een klauw en voetsporen van deze ijstijdkat gevonden. De meeste kennis over het uiterlijk van het dier danken we echter aan grottekeningen. Een opvallend punt daarbij is dat bij al deze tekeningen de manen ontbreken. Een simpele verklaring daarvoor zou zijn dat alleen maar vrouwtjes zijn afgebeeld. U begrijpt dat dit de grond is voor mijn interesse in leeuwenballen. Want als om een of andere reden alleen maar leeuwinnen op de grottekeningen zijn afgebeeld, dan is het logisch dat er geen manen zijn. Maar wetenschappers menen dat ze leeuwenballen gezien hebben, dus die vlieger gaat niet op. En die pluim? Wel, sommige paleontologen denken dat de grottenleeuw feitelijk een grottentijger is. Maar tijgers hebben geen pluim op de staart, en leeuwen wel.