DNA. Het lijkt zo’n toverwoord. In mijn favoriete televisieserie CSI Miami gebruiken ze het om misdaden op te lossen. En in de meeste artikelen over biologie die gepubliceerd worden in Nature en Science speelt DNA op een of andere manier een rol. Het ontrafelen van complete genomen is erg in, en nu grote databases ter beschikking komen, kan de evolutionaire geschiedenis van hele groepen tegelijkertijd worden ontrafeld. Voor de paleontoloog speelt DNA slechts een ondergeschikte rol. In fossielen ouder dan 100.000 jaar zal je geen DNA meer aantreffen. Wordt het reconstrueren van de boom van het leven dan voortaan alleen een zaak van de DNA-laboratoria? Geenszins. De huidige ontwikkelingen bieden juist nieuwe mogelijkheden. Vragen die voortkomen uit de paleontologie kunnen nu vanuit een andere hoek bekeken worden. Multidisciplinair onderzoek stelt ons in staat een veel voltalliger beeld van het verleden te reconstrueren dan ooit tevoren. En zo nieuwe vragen op te roepen voor de geoloog en de bioloog. Vragen die ze vaak gezamenlijk zullen moeten beantwoorden. Geobiologie. Onthoud dat woord maar, want we zullen het wel vaker horen. Deze keer in Lapilli twee onderzoeken uit DNA-laboratoria, die nieuw inzicht geven in de ontwikkeling van het leven. En een ‘echt’ paleontologisch onderzoek. Het hemd is en blijft nader dan de rok.