Veel mensen ontdekken geologie als een interessante hobby na het vinden van een mooi fossiel, een fraai kristal, of een interessante steen. Zo ’n vondst is vaak het begin van een verzameling. Het probleem van dergelijke verzamelingen is dat ze steeds uitgebreider worden, teveel plaats gaan innemen, en daarom op den duur haast vanzelf tot specialisatie leiden. Zo zijn er fossielenverzamelaars, mineralenverzamelaars en stenenverzamelaars. In veel gevallen bewaart men echter toch ook nog wel wat vondsten die buiten de eigenlijke specialisatie vallen. Zo hebben veel mineralenverzamelaars wel wat leuke fossielen, en omgekeerd hebben veel fossielenverzamelaars ook wel wat mooie stenen en mineralen in hun collectie. Zo was dat althans tot enkele j aren geleden, want in 1999 werd de wereld van de Nederlandse amateur-geologen opgeschrikt door een bericht van het toenmalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM). Dat ministerie had namelijk in zijn grote wijsheid TNO opdracht gegeven een onderzoek uit te voeren naar de mogelijke radiologische consequenties van mineralenverzamelingen. Daarmee werd in wezen bedoeld dat TNO moest nagaan of radioactieve mineralen in verzamelingen een gezondheidsrisico vormen voor de verzamelaar of voor degenen die de verzameling bekijken. In een (ongedateerde) brief van het Hoofd van het TNO Centrum voor Stralingsbescherming en Dosimetrie, Ir. P. de Jong werd verwezen naar Europese regelgeving, “waarbij in de Nederlandse wetgeving regels gesteld moeten worden voor werkzaamheden met onder meer mineralen en delfstoffen”.