Het weekend voor de Egemexcursie van 10 juni 2006 waren Ton en ik reeds naar Mill geweest en dat hebben we geweten ook. Onze ruggen waren kapot. Ton toonde het me voor we vertrokken; hij deed zijn hemd omhoog en een sneeuw van huidschilfers daalde neer op de tafel, in de suikerpot en in de volgeschonken koffiekoppen. Helemaal verveld. Ook mijn rug was ernstig verbrand. Enkele dagen had ik al lopen tobben, hoe dit probleem op te lossen, want de weersvooruitzichten waren belabberd. Het zou 30 graden worden en zonnig bij een knalblauwe hemel. In de groeve van Egem zou het vermoedelijk ondraaglijk zijn. Ergens onderuit de kast had ik daarom een soort babymutsje opgediept dat ik nog in Egypte had gekocht toen het daar eens 45 graden was, met de tekst ‘Luxor Aïda’ er op. (Nu het toch over Egypte gaat, eerst een rectificatie: mijn vorige stukje over Egypte in Afzettingen 27 (2) draagt een verkeerde titel – de beschrijving gaat helemaal niet over een excursie naar Wadi hitan, maar over een tocht naar de noordzijde van Birkct Qarun! Niet dat ik verwacht dat dit ook maar iemand is opgevallen...). Maar het mutsje hielp ook in Egem erg goed tegen de zon – nauwelijks last van de hitte gehad en mijn overhemd voorkwam verdere verbrandingen! We kwamen tegen één uur ’s middags in Egem aan. Een reeds vertrekkende heer lichtte ons in dat het ‘waardeloos’ was: de laag was nauwelijks ontsloten en men had de wijze van uitgraven veranderd. Het graaffront liep nu niet meer scheef, maar verticaal. De laag was daarom nog moeilijker te bemonsteren dan voorheen. Ook waren er veel te veel mensen. Een allerminst bemoedigend welkom. Dit werd er niet beter op toen ik de helling afdaalde. Nog altijd heeft de eigenaar met de inkomsten uit de geheven entree, geen roltrappen laten aanleggen. Halverwege is een watervoerende laag en net als vorig jaar gleed ik daar uit, zodat ik de laatste meters op mijn ontvelde rug atlegde. Het is niet zo dat ik mijn leven in een film of flits langs zag trekken – hooguit enkele details, maar wel in kleurige beelden. En opnieuw, net als vorige keer, begon iemand hard te lachen. Dit was geen herbeleving, maar werkelijkheid. Degene die lachte, was dezelfde harpij als toen. Dit zei ik haar ook toen ik mijn waardigheid weer enigszins had hersteld, maar modder bedekte zowel mijn overhemd als mijn boze gelaatsuitdrukking en het maakte weinig indruk op haar (het was degene die op een fossielenforum niet geheel ten onrechte de leuze ‘het Schattige Venijntje doet de Mooiste Vondsten’ hanteert. Zij heeft bijvoorbeeld al een Weltoniaachtige tand uit Egem en ook nog een Carcharocles uit Mill!).