De Latijnse term insitu betekent ‘in plaats’ of‘op de plaats’. De term wordt gebruikt in vakgebieden zoals de archeologie, biologie, bouwkunde, scheikunde en in de geologie (zie Wikipedia). In dit artikeltje zal het gaan over de geologische betekenis van deze term. Het punt met in situ is dat de term niet geheel duidelijk is in elke situatie en een zekere mate van subjectiviteit met zich meebrengt in het gebruik ervan. De beroemde Britse geoloog/paleontoloog Charles Lyell meldde dit al in zijn boek ‘Elements of Geology’ in 1838 (vertaald uit Engels): ‘Het is niet zo gemakkelijk als het op het eerste gezicht lijkt om een duidelijke grens te trekken tussen vastliggende gesteenten (gesteenten in situ of in plaats) en getransporteerde materialen.’ Worden geologische woordenboeken erbij gehaald dan verschijnen definities als (vertaald uit Engels) ‘in haar natuurlijke positie; in de situatie dat een gesteente, bodem of fossiel origineel is gevormd of afgezet’ (Bates, 1984) en ‘Een in situ gesteente is gesteente dat onderdeel is van een dagzomend gesteente en geen losliggend brok steen dat op enige afstand ligt. Losliggend verweerd gesteente zou als in situ bestempeld kunnen worden als het direct van het onderliggende (autochtone) gesteente komt’ (Challinor, 1978) en ‘Geologen gebruiken de term vaak om materialen te onderscheiden (gesteenten, mineralen en fossielen) die, in hun originele positie van vorming, afzetting of groei zijn van materialen die losliggen of afgeleid zijn van het origineel’ (Whitten & Brooks, 1974).