Er is niets Afrikaanser dan een olifant. Goed, ik weet ook wel dat er Indische olifanten bestaan, en je hoeft me echt niet uit te leggen dat de mammoet ook een olifant was. Maar neem nu maar van mij aan dat er niets Afrikaanser is dan een olifant. Het is het slagschip van de Afrotheria, een op het eerste gezicht wat onwaarschijnlijke superorde binnen de zoogdieren. Op basis van hun DNA werden olifanten, zeekoeien, klipdassen en aardvarkens als een groep beschouwd. Maar tot die groep behoren ook kleine dieren als goudmollen, olifantsspitsmuizen en tenrecs. U begrijpt waarom ik de olifant tot slagschip gekozen heb: qua bekendheid steekt hij met kop en schouders boven de rest uit. Maar er is nog een andere reden dat voor mij als paleontoloog de olifanten een bijzondere plek innemen en de afrotheren bij uitstek zijn. Ze hebben een uitgebreide fossiele overlevering, waaraan de evolutie van de verschillende groepen goed is af te lezen. Als student volgde ik het practicum ‘Mens, paard, olifant’. De evolutie van de Proboscidea, oftewel de slurfdragers, moesten we herleiden aan de hand van afgietsels. Die waren van beesten van over de hele wereld. Mastodonten, bunomastodonten, stegodonten, deinotheren en natuurlijk onze eigen mammoet. Aan de basis van de verschillende evolutielijnen stond het enige Afrikaanse fossiel dat de set rijk was, Moeritherium uit het Oligoceen van de Fayüm in Egypte. Een beest waarin je, zonder al die andere afgietsels, als student niet zo snel een slurfdrager zou herkennen.