40 jaar ben ik bezig geweest met het uitzoeken van Misteschelpengruis. Precies 41 jaar geleden, in 1970 kreeg ik van de heer Rh. een bakje met wat grijs schelpengruis toegestuurd. Het was voor mij een openbaring: het zat vol koraaltjes, otolieten en allerlei exotische schelpjes! In 1973 volgde een NGV-dag (de vereniging bestond 25 jaar!) waarin ik een teil vol van dat gruis bijeen kon zeven. Jaren werk! Een verpeste jeugd, in eenzaamheid doorgebracht op een zolderkamertje onder een bureaulampje. De zeefdag van 1988 van de WTKG leverde goddank alleen een zak met grof gruis op dat in een avond was doorzocht (maar waarin wel een kleine Chicoreus zat). En toen kwamen de WTKG-graafacties in Miste van 2003 en 2004. Zakken en zakken leverden ze op. En die moesten allemaal worden uitgezocht. Avond aan avond, jaar najaar. Vrienden haakten af, kennissen ontzagen zich niet op mij psychiatrische diagnosen te plakken die ik alleen aan anderen zou durven te geven. Bob K. bijvoorbeeld begon terwijl hij de collectie bekeek,spontaan te spreken over een boek over dwangneurosen dat hij enkele jaren tevoren had gekocht. Maar ik hield vol! “Houdt goede moed, het komt allemaal goed” zeide ik tegen mijn partner en de schaarse intimi die mij bleven bezoeken in deze moeilijke omstandigheden. “Maar waarom doet U het dan”, placht men mij te vragen. “Nou, ik stop alles in doorzichtige, plastic doosjes”, was het voor mij vanzelfsprekende antwoord. Maar om een of andere reden vond men dit zeer onbevredigend klinken.