Ons strand is voor veel zeeorganismen een kerkhof (van Regteren Altena, 1959). Het duidelijkst is dat na herfst- en winterstormen. Kristensen (1959) geeft een aannemelijke verklaring voor het in koude winters aanspoelen van nog levende mollusken op ons strand: eenmaal tijdens storm los gespoeld zijn zij – als koudbloedigen – door de lage temperatuur niet in staat zich snel genoeg weer in te graven. Veel van wat er in de kustzone doodgaat komt uiteindelijk op het strand terecht. Leenhouts (1947) rapporteert over massaal aanspoelen van Cardium edule, Mactra corallina, Mya arenaria, Petricola pholadiformis, Ensis siliqua, Spisula solida en Sp. subtruncata bij Scheveningen en Noordwijk na de strenge winter van ’47. Meest soorten die nu niet meer in zulke grote aantallen in onze kustzone leven (de Bruyne et al., 2013). Strandbezoekers van de laatste decennia kennen wel het in grote aantallen aanspoelen van de nieuwkomer Ensis directus, de Amerikaanse zwaardschede, die in winter en voorjaar nogal eens massaal het loodje legt. Vanwege de stank die dat veroorzaakt willen strandexploitanten ze dan ook graag zo snel mogelijk zien afgevoerd. Niet iedereen realiseert zich dat wat in en op het strand leeft grotendeels is aangewezen op deze voedselstroom vanuit zee (Cadée, 2013a). Het massaal aanspoelen van duizenden levende kokkels vlak bij huis, op een plek die doorgaans ongemoeid wordt gelaten, geeft mij de kans hun lot te volgen.