Op 22 november 1969 reed ik met mijn broer op de dijk langs het Oostvaardersdiep in de richting van Muiderberg. Iets voorbij de kantine zag ik in de polder op ongeveer 150 meter vanaf de dijk, een grote roofvogel vliegen op een hoogte van ongeveer 7 meter. Mijn eerste gedachte was een arend, omdat de vogel duidelijk groter was dan de kiekendieven in de polder. De vogel was donker gekleurd, waarbij in eerste instantie geen andere kleurschakering ontdekt kon worden. De vlucht was hoofdzakelijk zwevend, waarbij af en toe twee à drie allen benedenwaarts gerichte vleugelslagen werden uitgevoerd, waar nu weer de zwevende toestand werd waargenomen. Ik begreep dat ik met een arend te doen had. Omdat ik de arend vanaf de dijk alleen van opzij kon waarnemen, was vanuit die positie niet te zien of de vleugels in zwevende toestand iets naar beneden of iets naar boven werd gehouden.