Onlangs mocht ik getuige zijn van een toch niet alledaags tafereeltje. Staande aan de rand van een diep gelegen weiland, omgeven door gemengd bos, merkte ik een sperwer (Accipiter nissus) op, die hoog togen de hemel cirkels beschreef. Hij was een tikkeltje groter dan de kauwtjes, die hem een ogenblik lastig vielen. Langzaan nam de hoogte waarop hij zweefde af en wisselde hij soms een paar vleugelslagen af net een glijpauze. Toen hij op een hoogte van ca. 20 m. was gekomen, vouwde hij zijn vleugels samen op zijn rug en dook hij in een schuine lijn pijlsnel naar beneden en viel vlak langs de rand van een sleet neer. Jemmergend eg kon ik niet zien wat zich daar afspeelde. Maar dit duurde slechts zeer kort, want hij vloog direct weer weg net een onom krijsende vogel in zijn klauwen. Wat het was, kon ik niet zien. Wel zag ik, dat “hij” een “zij” was. Twintig meten verder ging ze weer buiten mijn gezichtsveld langs de slootkant zitten. Daar ik wilde weten wat haar prooi was, besloot ik haar stil te naderen en zo te verrassen, wat ook gedeeltelijk gelukte. Want toen ik op zo’n 7 m. genaderd was, vloog ze weg en liet haar prooi in de sloot probeerde niet. Het was eer spreeuw, die nog maar zwak spartelend probeerde niet te verdrinken. Ik viste dc onfortuinlijke spreeuw uit het water, naar noest hem wel uit zijn lijden verlassen. Zeer toevallig was do spreeuw nog geringd ook.