Op 2 december 1972 namen wij gedurende ongeveer vijf minuten twee Goudhaantjes waar, wier gedrag ons sterk aan balts deed denken. Mogelijk had het gedrag echter een andere betekenis. Zij bevonden zich op ongeveer 2 m hoogte op twee elkaar kruisende dunne kale stammetjes. Het eerste dat opviel was, dat zij voortdurend vrijwel op dezelfde plaats bleven. Zij verplaatsten zich langzaam, hoogstens over 30 cm afstand. Ze bleven dan ook steeds dicht bij elkaar (10-30 cm). Voortdurend bewogen zij zich schiksgewijze. Hierbij was mogelijk sprake van “gebarentaal” van wangen, kruin, uitgespreide staart en onderstaartdekveren.