De Horn- en Kuyerpolder ligt tussen de dorpskern van Nederhorst den Berg en de Vecht. Vroeger bestond de polder uit twee afzonderlijke polders, die in 1915 tot I waterschap werden samengevoegd. Voor het ontstaan van deze polders moeten we verder terug. Na de laatste ijstijd (+ 11000 v Chr.) ontstaat in onze streken een toendraachtig landschap, waar door de geringe begroeiing zandverstuivingen plaatsvinden, die als dekzanden worden afgezet. Als het klimaat milder wordt en de temperatuur stijgt, smelt veel ijs; het grondwater stijgt. Er ontstaan uitgestrekte moerassen en zoetwatermeren, waarin veenvorming plaats vindt. In de Middeleeuwen begint men met de ontginning van deze gebieden. Vanaf Utrecht trekken de ontginners naar het noorden en vestigen verschillende nederzettingen op de Vechtoever: Marsna, Brodede, Lonoradac (Loenen). Ze graven sloten en weteringen, waardoor het veen ontwaterd wordt. De Vecht en de verschillende veenstroompjes dienen als uitgangspunt, de kavels liggen loodrecht op de stroompjes. Na enkele kilometers wordt evenwijdig aan de oorspronkelijke basis een nieuw dorp gesticht en de kavel wordt verder doorgetrokken (hier Nederh. den Berg, de Googh, Ankeveen?) De ontstane kultuurlanden worden eerst voor akkerbouw gebruikt. Door de ontwatering slinkt het veen echter sterk in, zodat het later vooral als grasland gebruikt wordt.