De verspreiding van de Appelvink in Nederland beperkt zich tot de pleistocene zandgronden en lössgebieden. Het is een vogel die in de broedtijd zeer schuw is en dan een verborgen leefwijze vertoont. Een groot deel van zijn leven speelt zich hoog in de bomen af. Diverse avifaunistische overzichten maken desondanks melding van zijn voorkomen als broedvogel in het Gooi. Schlegel (1878), Albarda (1891), Schnouchaert van Schauborg (1908) noch Eykman et al (1937) noemen het Gooi, al vermelden zij wel Noord-Holland. De eersten die bovendien de plaatsen waar genesteld wordt vermeld, is Haverschmidt (1942). Genoemd worden Laren in 1938 en Hilversum in 1959. Het archief van de Vogelwerkgroep verschaft details. Het broedpaar in Laren, dat daar ook al in 1937 nestelde, hield zich op in een verwaarloosde tuin.