Bij het verschijnen van het verslag van een Bergeendinventarisatie door de Stichting Samenwerkende Vogelwerkgroepen van Noord-Holland (SVN) in 1981 werd besloten, als aanvulling op dit verslag, na te gaan hoeveel Bergeenden er in ons werkgebied broedden. Door middel van twee oproepen in de Korhaan in 1981 en 1982 werd om gegevens gevraagd. Verzocht werd om paren met jongen en/of nest en baltsplaatsen, vermeld met aantal, gedrag en geslachten te noteren en door te sturen. Ook werd gevraagd naar winterwaarnemingen om een beeld te kunnen vormen in welke aantallen de Bergeend in de winter 'overblijven'. Daarnaast zijn een groot aantal mensen persoonlijk om gegevens verzocht. In de Korhaan (16 (2): 43-44) verscheen een voorlopig verslag over de inventarisatie van 1981. Hieruit bleek onder andere dat van een aantal gebieden weinig gegevens voorhanden waren. In 1982 is getracht van deze gebieden alsnog waarnemingen te verkrijgen. In dit verslag worden de gegevens vanaf de beginperiode van de vestiging van de Bergeend in het Gooi tot en met 1982 uiteengezet. Voor het ordenen van de gegevens is het werkgebied opgedeeld in stukken die qua ontwikkeling en biotoop een zo groot mogelijke gelijkenis met elkaar vertonen. Bij het uitwerken van de gegevens zijn alléén de zekere broedgevallen verwerkt. Hiervoor werden de volgende aanwijzingen gehanteerd: paren met jongen, nestvondst, niet vliegvlugge solitaire pulli, begeleidingsvluchten van een ó met ♀ naar de broedplaats cq. fourageer- en/of rustgebied. Voor het aantal broedparen werden voorzichtigheidshalve alleen de paren met jongen geteld. Het is namelijk bekend dat ook onvolwassen paren een voedselterritorium kunnen bezitten. Het tellen van slechts de aanwezige paren zou zodoende in de meeste gevallen tot een onjuist aantal broedparen kunnen leiden.