Ze zijn er dit Jaar tot dusver maar weinig geweest, die dagen waarop je boven heidevelden en polders de hitte kunt zien trillen en je het bos of het water moet opzoeken om de nodige verkoeling te vinden; daarom herinner ik me nog goed die warme en zonnige dag in het begin van mei, waarop ik, fietsend over de Lage Vuursche, een bezoekje bracht aan de Stulpheide..... De melodieuze zang van een Boomleeuwerik was al op enige afstand te horen en het duurde niet lang of ik lag tegen een zonnige helling, turend naar de vogel die als zangpost een hoge berk had uitgekozen. Wanneer de vogel zo zit lijkt de staart niet eens erg kort; de wenkbrauwstrepen, samen komend in de nek, steken licht af, de donkere vlek in de vleugelbocht is goed waarneembaar en het huifachtige gedeelte op de kop is iets donkerder dan de rest van de bovenzijde, die met wat donkere vlekjes is getekend; de zang is.... om lang naar te luisteren, een stroom van melodieus vloeiende klanken, waarin een trillend en in toonhoogte dalend “lu-lu-lu-lu” regelmatig terug komt, wat het geheel een overigens onnadukkelijke weemoed verleent.