Het is algemeen bekend dat roofvogels en uilen de onverteerbare delen van hun prooidieren, zoals haren en botdelen, middels braakballen "uitscheiden". Minder bekend is, dat ook de chitine-delen van insecten in deze braakballen terecht komen. Vaak zijn dit goed herkenbare delen zoals dekschilden of het borststuk. Insecten die regelmatig in braakballen worden gevonden zijn bij voorbeeld mestkevers, geelgerande en pikzwarte waterkevers en loopkevers. Met name de loopkevers kunnen interessante gegevens omtrent de fourageerbiotoop van de predator opleveren. In Nederland worden 332 soorten loopkevers tot de huidige fauna gerekend (Turin 1982). In het Gooi zijn tot nu toe 228 soorten vastgesteld (Lam 1987). De meeste soorten hebben een uitgesproken voorkeur voor begroeiïng, vochtigheid, bodemtype enz. Vrijwel alle soorten leven op de bodem en blijven daar ook. Indien een predator een bepaalde loopkeversoort gevangen heeft (hetgeen uit braakbalonderzoek kan blijken), is de fourageerbiotoop in principe bekend. De loopkeverprooirest indiceert dit. Mestkevers voldoen ook goed aan dit criterium. Hiervan worden meestal slechts twee (heide)soorten gepredeerd. De beide reeds genoemde grote waterkeversoorten migreren vliegend bij heldere volle-maan nachten. Hierdoor valt dus slechts te gissen naar de plaats van de overval.