In zijn verslag over de maandelijkse watervogeltellingen in de randmeren (Korhaan 27 (3):78-79) vraagt de auteur zich af wat het nut van deze tellingen is. Bovendien constateert hij, dat de tellingen niet naar een overkoepelende organisatie gaan. Het resultaat van zijn publikatie kan zijn dat tellers gaan afhaken en nieuwe zich niet zo snel zullen aanmelden. Omdat dat jammer zou zijn, graag aandacht voor de volgende feiten: Zolang als de vogelwerkgroep aan de tellingen deelneemt zijn de resultaten al doorgestuurd naar een coördinerende organisatie. Eerst was dat het Instituut voor Toegepast Biologisch Onderzoek in de Natuur (ITBON), later Rijksinstituut voor Natuurbeheer (RIN) en nog weer later Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek (IBN). Met ingang van 1993 heeft SOVON(Samenwerkende Organisaties Vogelonderzoek Nederland) de coördinatie overgenomen. De nationale resultaten werden altijd doorgestuurd naar het International Waterfowl Research Bureau (IWRB). Tot zover de coördinatie. Het nut van de watervogeltellingen en ook van die van ganzen blijkt ondubbelzinnig uit de vele publikaties en de gevolgen daarvan. Zij hebben ertoe bijgedragen, dat de jacht op een aantal ganze- en eendesoorten werd gestaakt, doordat men met behulp van de tellingen een beeld kreeg van de populaties. Verder zijn de gegevens in nationaal verband gebruikt voor de samenstelling van een lijst van internationaal belangrijke moeras- en watergebieden (wetlands) en het tot stand komen van het Staatsnatuurmonument Gooikust. Ook voor een rapport over de invloed van plankzeilen op watervogels en voor beheersplannen. Met het bovenstaande, nog niet eens volledige, overzicht meen ik het nut van de tellingen voldoende te hebben aangetoond.