Vogels kijken blijft toch een merkwaardige bezigheid, ja bijna een besmettelijke ziekte. Als je het te pakken hebt, dan laat het je eigenlijk niet meer los. Ik heb meerdere vogelaars gekend, die er op een gegeven moment om diverse, vaak privé-redenen, een punt achter zetten. Maar na een paar jaar zie je ze toch vaak weer wat schuchter in het veld verschijnen. Ze kijken dan een beetje schuldbewust, als verloren zonen die opnieuw bij hun ouderlijk huis aankloppen. Gelukkig zijn wij, beste lezers en vogelvrienden, als gesettelde vogelaars niet kinderachtig en worden ze meestal met open armen ontvangen. Want elk paar ogen en oren extra is altijd welkom, want wie weet wat onze verloren zoon binnenkort aan leuke soorten ontdekt of aan wat voor een projecten hij wil meewerken. U merkt het: ik heb het over “hij” want vogels kijken is toch vooral een mannelijke bezigheid. “Ho-ho-ho” hoor ik nu de dames onder ons gezelschap roepen. Er zijn toch genoeg vrouwen in het veld te vinden of actief in diverse ornithologische verenigingen? Dat is waar, maar het leeuwendeel van de vogelaars is toch van mannelijke kunne en dat heeft volgens mij een reden. Om deze hobby te beleven moetje eigenlijk een beetje getikt zijn: want ’s ochtends voor dag en dauw inventariseren of naar een een zeldzaamheid ergens in het Lauwersmeer gaan is eigenlijk niet helemaal normaal. Of ’s nachts als halve criminelen door pikdonkere natuurgebieden struinen om de Nachtzwaluw of het onbeduidende rateltje van het Kleinst Waterhoen te beluisteren is ook niet gangbaar.