Platkopwespen vormen een familie van kleine (1,0-7,0 mm), meest sober gekleurde wespen met een sterk neerwaarts afgeplat lichaam en korte poten met stevige dijen. De kop is doorgaans ook afgeplat en horizontaal gericht ten opzichte van het borststuk, waardoor de kaken voor de ogen liggen. De middenlob van het kopschild (clypeus) steekt als een kiel of een plaat recht voor de ogen uit en de zijlobben liggen als een afdak over de bases van de kaken heen. De vleugeladering is sterk gereduceerd en bij een aantal soorten hebben de vrouwtjes verkorte vleugels of schubvormige vleugelrudimenten. Bij vrouwtjes uit de subfamilie Pristocerinae en enkele genera van de Epyrinae zijn zelfs de vleugelschubben niet meer aanwezig. Het aantal antenneleden is bij beide seksen gelijk en kan, afhankelijk van het genus en de soort, 10, 12 of 13 bedragen. Het grote rugschild (mesoscutum) is gewoonlijk kleiner dan het halsschild (pronotum). Van het achterlijf zijn zes of zeven rugplaten (tergieten) zichtbaar.