De mieren vormen binnen de Aculeata een van de meest bekende families door hun sociale levenswijze en hun opvallende nestbouwactiviteiten. De meeste soorten kennen drie kasten, die er heel verschillend uit kunnen zien: koninginnen, mannetjes (beide gevleugeld) en werksters (ongevleugeld). Binnen de werksterkaste komt polymorfisme in afmetingen en de daarmee samenhangende nesttaken regelmatig voor en soms is dit zo uitgesproken dat de grootste werksters ‘soldaten’ worden genoemd. Dit laatste komt echter in Europa alleen bij sommige Zuid-Europese soorten voor. Mieren zijn in alle kasten te herkennen aan de geknikte sprieten (gevormd door een doorgaans wat langer eerste lid (sprietschaft) en de meerledige sprietzweep) en aan het gereduceerde tweede achterlijfssegment, dat in de vorm van een ‘knoop’ of rechtopstaande schub (petiolus) de verbinding vormt tussen het ‘mesosoma’ (gevormd door de vergroeiing van thorax en eerste achterlijfssegment; vergelijkbaar met het ‘borststuk’ bij andere insectenorden) en de rest van het achterlijf (gaster), zoals in de subfamilie Formicinae. Bij sommige mieren is ook het derde achterlijfssegment gereduceerd en geïsoleerd en vormt een tweede verbindingssegment (postpetiolus) tussen mesosoma en gaster (bijvoorbeeld de subfamilie Myrmicinae).