In 1751 werd bij Amsterdam een distelvlinder gevangen en meegenomen. In die dagen was dat waarschijnlijk ongebruikelijk. Uiteraard zagen de mensen de verschillende vlinders en vermoedelijk konden velen, hoewel niet bijzonder geïnteresseerd, de algemene soorten herkennen. Maar bijzonder was dat iemand de moeite nam om zo'n diertje te vangen, mee naar huis te nemen en het op te zetten. Ook de soort zelf is intrigerend. Meer dan honderd jaar later, in 1858, schrijft P.C.T. Snellen dat de distelvlinder 'doorgaans zeldzaam is, doch in sommige jaren plotseling in groote menigte verschijnt'. En vermoedelijk was de distelvlinder gedurende de Kleine IJstijd in het midden van de achttiende eeuw nog veel zeldzamer. Koos de oorspronkelijke waarnemer juist deze vlinder uit omdat hij anders was dan de andere, of was deze vangst slechts een van de vele tijdens een invasiejaar? Of heeft hij die dag nog veel meer vlinders verzameld maar is alleen deze 'bijzondere' bewaard gebleven? Het zal wel altijd gissen blijven. Maar er is nog een reden waarom deze ene vlinder zo bijzonder is: het is de oudste waarneming van een uitzonderlijk bestand aan gegevens. Na deze volgden er nog 1,56 miljoen andere. Tezamen bieden zij iets dat veel waardevoller is dan één bijzondere waarneming: dankzij al deze gegevens is het enigszins mogelijk om een beeld te krijgen van de verandering in het voorkomen van de dagvlinders in Nederland.