Het gebeurt maar zelden dat verschijnselen, die samenhangen met de erfelijke eigenschappen binnen populaties van zoogdieren, min of meer rechtstreeks waarneembaar zijn. Zo’n geval heeft zich voorgedaan in het Noordhollands Duinreservaat, waar de leefwijze van de vos werd bestudeerd van 1980 tot 1985. In de loop van dat onderzoek werd duidelijk, dat een flink deel van de vossen een merkwaardige afwijking vertoonde: de onderkaak was opvallend kort. Nadere bestudering toonde aan dat het om een erfelijke eigenschap ging, die normaal gesproken onderdrukt wordt, maar hier een kans kreeg als gevolg van de ontstaansgeschiedenis van deze populatie. Voor het onderzoek naar de leefwijze van de vos (Vulpes vulpes) werden vele jonge en volwassen exemplaren gevangen, om ze van een oormerk of een zender te voorzien (Mulder, 1988). Daarbij viel het soms op dat een dier zijn bek op een wat afwijkende manier dichtdeed, omdat blijkbaar de boven- en ondertanden niet goed op elkaar aansloten. Nu was het nogal moeilijk om bij een levende, niet verdoofde vos te bestuderen wat er precies aan de hand was. Er kwam echter ook een aantal dode vossen in onze handen. Dit als een gelukkige bijkomstigheid van de vervelende akties van stropers: er werden in die jaren nogal wat vossen vergiftigd in het Noordhollandse duingebied. In totaal konden 72 schedels bekeken en gemeten worden. Twaalf daarvan hadden een te korte onderkaak. Bovendien vertoonden minstens 6 levend gevangen vossen deze afwijking (Bouwmeester et al., 1989).