Door de uitbraak van de virusepidemie in 1988 is de zeehondenpopulatie in de gehele Waddenzee sterk gereduceerd. In 1989 bedroeg het maximum aantal getelde gewone zeehonden 4520 stuks. Dit was slechts 40% van het aantal dat anders bereikt zou zijn. In 1990 zijn in totaal 5200 dieren geteld, waarvan 563 in de Nederlandse Waddenzee. Dit aantal is een optelling van de maximaal getelde aantallen in de vier deelgebieden Denemarken, Sleeswijk-Holstein, Nedersaksen en Nederland. Het maximum aantal waargenomen levende jongen bedroeg 1085. Vergelijking van deze cijfers met die uit 1989 laat zien dat het totale aantal met circa 15% is toegenomen. Het aantaljongen daarentegen met circa 70%. Uit deze gegevens valt af te leiden dat de stijging van de populatie grotendeels door de toename van het aantal geboorten wordt veroorzaakt. Daarbij is betrokken dat er geen aanwijzingen zijn dat andere populatieparameters significant anders zijn dan afgelopen jaar. Het toegenomen geboortecijfer kan worden verklaard door het feit dat het aantal geboorten vorig jaar zeer laag was, doordat de paartijd en het beginstadium van de zwangerschap samenvielen met de toen nog heersende epidemie. Er is dus sprake van een zich herstellende populatie. De relatief gunstige verhouding van het aantal jongen per totale populatie kan echter niet direct worden vergeleken met voorgaande jaren. Het is onduidelijk of de leeftijdsopbouw van de populatie dezelfde is als voor de epidemie. Het is niet onaannemelijk dat de sterfte onder de halfwas dieren hoger is geweest dan onder de volwassenen en dat bijna de gehele jaarklasse van 1988 is gestorven. Daardoor wordt zuiver rekenkundig een gunstiger verhouding verkregen. De populatieontwikkeling in de komende jaren zal hierover meer duidelijkheid verschaffen.